In mijn ruim gevulde kast staan zeker 30 boeken over geluk.
De afgelopen jaren viel ik keer op keer voor de verleiding van ‘de laatste wetenschappelijke inzichten over gelukkig zijn’ of ‘de lessen van de Boeddha over eeuwigdurende bliss’, en hoopte ik steeds opnieuw het geheim te ontrafelen.
Voor eens en voor altijd.
Dus ik kocht boek na boek na boek.
Soms deed het iets, soms laaide er iets op, maar het was nooit duurzaam (want dat is namelijk een wezenlijk kenmerk van geluk).
En ik zag iets over het hoofd, dat vooral.
Geluk is namelijk niet belangrijk.
Geluk is makkelijk.
Niemand hoeft te leren om gelukkig te zijn, want dat kunnen we automatisch en helemaal vanzelf.
Wat veel essentiëler is, is hoe je omgaat met ONgeluk.
Wat doe je als je je somber en verslagen voelt, als je het totaal niet ziet zitten?
Hoe ga je door als je eigenlijk niet door wilt gaan?
Wat gebeurt er met je als het ongemak door je lijf giert, als je verslaving hevig aan je trekt, en als je behoefte om klein en veilig te zijn voorrang krijgt boven je diepe wens om groots te leven?
Omgaan met pijn en verwarring is goud waard.
De acceptatie van je volledige menselijkheid is een ware kunst.
En dat kun je leren.
Het nastreven van geluk is een mooi idee, maar als je niet weet hoe je moet dealen met wanhoop en onzekerheid heeft het weinig zin.
Wie de ruimte kan creëren voor élke emotie en élk gevoel, zal vanzelf meer ontspannen, meer accepteren, meer genieten, en meer relativeren.
En leren omgaan met ongeluk, zorgt spontaan voor meer geluk.
Mooi hè.