Tevreden.
Wát een interessant begrip.
Er zijn mensen die er ongemakkelijk van worden, alsof het hun rücksichtsloze race naar de top zou kunnen breken.
Voor hen is tevredenheid een bijna laf soort overgave, waarmee je nooit De Beste Versie Van Jezelf kan worden (een term die ik trouwens binnenkort vast een keer behandel, want ik begrijp ‘m eigenlijk niet).
En dan zijn er de mensen die een tevreden leven als het hoogst haalbare zien, een oefening in vredige acceptatie die zonder voorwaarden is.
Als je mij een beetje kent snap je vast wel tot welke categorie ik behoor.
Zo niet: de tweede dus.
Ik beschouw tevredenheid als een diep spiritueel fenomeen dat zowel doodgewoon als uiterst complex is.
Net als de mensen in de eerste categorie wilde ik er eerst geen genoegen mee nemen.
Ik MOEST en zou een leven vol materialistische rijkdom en bewonderenswaardige prestaties leiden, bang als ik was om de boot te missen en iedereen om mij heen uitbundig te zien floreren.
Ergens vorig jaar brak die vurige, hijgerige wens en realiseerde ik me dat ik helemaal niet continu wil streven naar meer.
Het was nooit mijn persoonlijke en diepe wens geweest, maar een door de samenleving aangewakkerd doel dat onderdeel is van het grote spel van shit vergaren.
Misschien wek ik de indruk dat een leven vol oprechte tevredenheid superieur is aan de jacht op het volgende glimmende dingetje, en misschien geloof ik dat ergens ook wel.
Maar meer dan me beter voelen omdat ik niet beter hoef te zijn, geeft het me rust en eenvoud.
Zo simpel is het.
Ik was en ben doodmoe van het idee dat er altijd iets ontbreekt, en heb geen behoefte meer om dat onrustige principe te honoreren.
Natuurlijk heb ik het nog niet geïntegreerd en voel ik de aandrang om te scoren zodat ik indruk kan maken op mezelf en anderen nog regelmatig opkomen, maar het lukt me steeds beter om daar geen punt van te maken.
En daar ben ik best tevreden mee.
—
(Foto door @taylor_deas_melesh, voor Unsplash)