“Dat moet ontzettend zwaar en ingewikkeld zijn geweest”, zei de ene psychiater.
De andere hield haar mond, maar keek me vol medeleven aan.
Ik zat in een kliniek en had zojuist uitgebreid over mijn jeugd verteld.
Leuk en humoristisch ingekleed, als een soort absurdistische schelmenroman, vol hilarische anekdotes en vreemde gebeurtenissen.
Zij lachten niet.
Maar zo deed ik het altijd.
Buigen, kneden, trekken, manipuleren, filteren.
De hele kolerebende onbewust tot een soort spannend avontuur maken.
En daarom dacht ik dat ik er overheen was.
Of zelfs dat het me helemaal niets had gedaan, geen sporen had achtergelaten.
Geen enkele therapeut kon me van het tegendeel overtuigen.
Ik was een grote stoere jongen, had mijn lessen geleerd, en dat hoofdstuk was afgesloten.
Belachelijk eigenwijs was ik, en intens bang, weet ik achteraf.
Een krachtig mechanisme had alles diep diep diep weggedrukt, zodat ik het niet meer voelde en het leek alsof het niet meer bestond.
Daarom luisterde ik ook niet.
Keer op keer kwam ik hulpverleners tegen die me op het hart drukten dat het écht pittig was geweest, dat het een chronisch onveilige en onberekenbare en onvoorspelbare periode was geweest voor een kleine jongen, en dat het een serieuze impact gehad moet hebben.
Maar ik voelde het niet.
Het leek één grote grap, die jeugd van mij, alleen was ik de enige die er om moest lachen.
Zo diep kunnen we voor de gek worden gehouden door een deel van onszelf.
Zo rigoureus kunnen bepaalde dingen van je weggehouden worden.
Maar er komt een dag dat de pijn erdoorheen breekt.
En inderdaad: zwaar en ingewikkeld.
—
(Foto door @miracletwentyone, voor Unsplash)