Eerst begin je met de woorden van een ander.
Goeroes, wijzen, leraren, profeten.
Je drinkt ze en spuugt ze vervolgens weer enthousiast uit in het gezicht van iedereen die je tegenkomt (overigens wel handig om dat een beetje te beperken), in de hoop ze met je mee te krijgen.
Gulzig wil je meer, en meer, en zo stapel je tweedehands kennis op tweedehands kennis.
Het betekent dat je het allemaal prima kunt reproduceren, maar het is dan nog lang niet van jou.
Dat komt later pas, als je mazzel hebt tenminste, als je gestopt bent met iedereen te willen bekeren, en dat wat je al die tijd tot je hebt genomen langzaam tastbaar wordt, voelbaar.
In stilte wordt de kennis verteerd.
De theorie die je tot je hebt genomen wordt praktijk.
En dan groeit het, in jou, van iets dat slechts een verdiepinkje in je hoofd bewoont naar een onderdeel van je wezen.
Je belichaamt het nu.
Het betekent dat je er niet meer over na hoeft te denken, dat het onderdeel is geworden van je natuurlijke expressie-arsenaal.
Als je nu spreekt, zijn het jouw woorden.
En iemand zal ze gulzig drinken.
—
(Foto door @galerieseven, voor Unsplash)