“Je moet gewoon meer spelen.”
Waarschijnlijk klopt dat.
Meer spelen, of wéér spelen.
Natuurlijk!
En daar sta je dan, als quasi-uitgebalanceerde volwassene, met een persoonlijkheid, een pakketje uitgekristalliseerde talenten, een specifieke aanwezigheid.
Je bént iemand.
Maar waar is dat spelen gebleven?
Hoe deed je dat toen je nog helemaal niet bezig was met het idee dat je moest spelen?
Met een beetje pech wordt spelen nu een ding, een taak, een activiteit waar je ruimte voor gaat maken.
Elke dag een kwartiertje.
Je wil spelen gaan dóen, je gaat erover nadenken.
Misschien probeer je een onhandig gek dansje.
Misschien pak je er een berg stiften bij en staar je blanco naar een wit vel papier.
Misschien klim je in een boom, of rol je van een heuveltje.
In het begin voelt het vooral ongemakkelijk, en geforceerd.
Spelen, als volwassene, lijkt een beetje als doen alsof je een pinguïn bent.
Een goedbedoelde imitatie.
Je probeert bloedserieus spontaan te zijn.
Je gaat op zoek naar het kind in jou, en dat voelt best onwennig.
Maar daar kun je natuurlijk gewoon even mee spelen.
—
(Foto door @leorivas, voor Unsplash)