“Ik zou dolgraag niets willen denken.”
Het is een verzuchting die ik zó vaak hoor.
Ergens hebben we heel goed door dat de meeste ellende die we ervaren, het grootste lijden, verbonden is met wat er in ons hoofd omgaat.
De verhalen.
De meningen.
De voorspellingen.
Het hardnekkige herkauwen van wat er gisteren, vorig week, of zes jaar geleden is gebeurd.
Een eindeloze herhaling van dingen die we meestal helemaal niet nodig hebben, in elk geval niet nu, niet in dit moment, en zéker niet de hele tijd.
En dus is dat idee van een leeg hoofd zo aantrekkelijk.
Het gekke is alleen dat het helemaal niet zo comfortabel is.
We zijn zó gewend aan mentale activiteit dat het heel ongemakkelijk kan voelen als het ineens stopt, een beetje unheimisch, onwennig, en -letterlijk- leeg.
Er is dan vrijwel meteen een automatische schrikreactie en de neiging om het alsnog te veranderen in wat we gewend zijn.
Het vele denken waar we vaak zo moe en onrustig van worden, is tegelijkertijd enorm vertrouwd, en geeft in zekere zin een veilig gevoel.
Niets denken is raar, in elk geval in het begin.
Maar als je het spel van voorbijgaande mentale en fysieke ervaringen begint door te krijgen en je meer en meer comfortabel voelt in een beschouwende, neutrale positie, zal het vaker gebeuren.
Als je je wat steviger voelt in de rol van toeschouwer van dagelijkse menselijke ervaringen, wordt de leegte daar steeds meer een prettige echo van.
En zelfs de soms gekmakende drukte lijkt dan een stuk stiller.
Wel of niet denken is dan allebei helemaal oké.
—
(Foto door @jonathanborba, voor Unsplash)