“Ik ben een enorme klootzak” zegt hij.

Z’n gezicht vertrekt van afkeer en teleurstelling.

Hij deelt spontaan een zwaar geheim en het maakt grote indruk op me.

We lopen een tijdje zwijgend door over de dijk, onder een verlegen blauwe lucht en een aarzelend voorjaarszonnetje.

“Vind je het fijn om een klootzak te zijn?”, vraag ik hem.

Daar hoeft hij niet over na te denken.

“Nee, ik vind het vreselijk.”

Ik laat het op me inwerken, en zeg dan:

“Denk je niet dat een echte klootzak het geen enkel probleem zou vinden om een klootzak te zijn?”

De vraag moet even landen.

Hij glimlacht en z’n gezicht ontspant.

Alles voelt een beetje lichter.