Zojuist sprak ik iemand via Zoom voor een coachingsessie.

Op de vraag “Hoe kwam je eigenlijk terecht bij mij?” (want dat vind ik altijd leuk om te weten) antwoordde ze dat ze ooit mijn eerste boek had gelezen, en onlangs verschillende filmpjes had gezien.

“Dat je iets met spiritualiteit hebt sprak me vooral aan”, vertelde ze.

En dat was de opening voor een heel mooi gesprek.

Ik heb lang een haat-liefdeverhouding gehad met het woord, en dat komt denk ik deels omdat het zo’n containerbegrip is, en deels omdat ik het kennelijk een beetje moeilijk vond om mezelf er openlijk mee te verbinden.

Ook al was mijn directe ervaring met bewustzijn heel natuurlijk en vanzelfsprekend; er bestond er ook nog een zekere bijsmaak.

Heel lang heb ik mensen die (blij) aan yoga doen een beetje belachelijk gemaakt.

En net zo lang had ik een denigrerende mening over bezoekjes aan Bali voor een meditatie retreat, of mensen met kralenkettingen en wijd zittende witlinnen gewaden.

Om over kristallen en Tibetaanse klankschalen maar niet te beginnen.

Met die nogal specifieke en laatdunkende ideeën in mijn achterhoofd, was het moeilijk om uit te komen voor mijn grote liefde.

Ik durfde het niet.

Inmiddels ben ik daarvan genezen.

Ook al weet ik nog steeds niet wat spiritualiteit is, ik kén de reis van diepe wanhoop naar overweldigende vrede van heel dichtbij.

Ik ben jarenlang geleid door dat rare zoeken naar iets dat niet te beschrijven is, maar dichterbij is dan onze adem.

Spiritualiteit bestaat misschien niet eens, maar de wens om een lichter leven te leiden kent bijna iedereen.

Dat universele verlangen vind ik gewoon mooi.

(Foto door @suganth, voor Unsplash)